Sommige poppen hebben amper gezichtsexpressie en anderen juist heel veel. Wat je kiest bij het maken van een poppengezicht is afhankelijk van waar de pop voor bedoeld is.
Zo hebben de gezichtjes van zonnekindpoppen heel weinig expressie. Hierdoor krijgt het kind alle ruimte om met zijn of haar fantasie in te vullen hoe de pop zich voelt. Het kind dat met de pop speelt kan zo bedenken of de pop lacht of huilt en of de pop wakker is of juist slaapt. Rudolf Steiner gaf aan dat dit essentieel is voor een goede ontwikkeling van de hersenen. Die vormen zich namelijk door de fantasie van het kind, zoals de spieren van de hand sterker worden door met de handen te werken.
Een zonnekindpop is daarom niet zomaar een pop. Het is uitgekiend ontwikkelingsspeelgoed. En juist daarom zien deze poppen eruit zoals ze eruit zien.
Maar een pop voor op het toneel in een theater heeft andere eigenschappen nodig.
Het basisprincipe blijft van toepassing: waar een pop een eenvoudig en neutraal uiterlijk heeft, daar kan het spel met de pop alle kanten op. De poppenspeler kan dan door de pop op een bepaalde manier te bewegen en door middel van stemgebruik de sfeer in de spel bepalen. Ook kun je met gebruik van licht en muziek heel veel beïnvloeden.
Voor in een grotere ruimte is echter een pop nodig met een duidelijkere gezichtsuitdrukking, met grovere vormen en met fellere kleuren. Anders ziet het publiek achter in de zaal alleen een vaag vlak en gaat er teveel van het spel verloren. Dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Wat ideaal is voor het spel wat je speelt is dus ook erg afhankelijk van de ruimte waarin je de voorstelling doet. En daarnaast ook van het publiek.
Voor jonge kinderen zijn eenvoudigere poppen geschikter. En een voorstelling die gegeven wordt in een kleine zaal. Voor poppenspel voor volwassenen zijn juist karikatuurpoppen met een heel duidelijke gezichtsexpressie erg leuk.